Wie het klooster binnentreedt door de hoofdingang aan de Steenstraat, komt via een kleine hal direct in de zgn. pandgang, een vierkant van gewelfde gangen, die een open binnenplaats omsluiten. In de gang ziet men rechts aan de muur een gesneden houten naambord uit het jaar 1767 met de namen van de huidige bewoners. Het bord is rijkelijk versierd met guirlandes en gekroond met karmelwapen en Maria-monogram. Verder naar rechts valt het oog op het trappenhuisfront met de wapens van Johan Baptist, graaf van Hohenzollern en van den Bergh en diens vrouw, Maria Benonia, gravin van Lodron. De wapenboog werd geschonken in 1755. Aan de andere zijde van deze gang prijkt aan de muur het necrologium met lange lijsten namen van hen die in de Boxmeerse Karmel zijn gestorven en in de pandgang of later buiten op het kloosterkerkhof zijn begraven. P. Balthasar a S. Jacobo, die in 1757 prior werd, liet het necrologium vernieuwen en de teksten erop in druk aanbrengen. Deze teksten vermeldden destijds per prioraatsperiode niet alleen de namen van de overledenen, maar ook de belangrijkste gebeurtenissen van het convent. De lijsten zijn omgeven door latijnse spreuken en barokke symbolen van sterfelijkheid en oordeel, van tijd en eeuwigheid. Een prachtig klein detail van de vergankelijkheid van het mensenleven is te zien helemaal onder op het paneel: onder de doodsbaar van een karmelmonnik ligt een bloeiende rozentak, waarvan wortel al door een muis wordt aangeknaagd Aan de muren van alle vier delen van de gang treft men portretten van prioren en of pastoors aan. Aan de binnenzijde, tussen de ramen, diverse lijsten, begonnen in het midden van de 19de eeuw, met namen van plaatselijke prioren en pastoors, van provinciale en generale bestuurders uit de geschiedenis van klooster en hele karmelorde. Ruim halverwege de gang, waar het necrologium hangt, geeft een grote bruine deur doorgang naar een zijingang van de kerk. Een fraaie boog vormt de verbinding. Deze boog, versierd met het grafelijk wapen en een Mariabeeld in een nis, werd in 1654 door graaf Albert geschonken.
Aan het einde van de gang ter kerkzijde valt een meer dan levensgroot crucifix op en de forse kloosterbel, die in het verleden de broeders bijeenriep voor gebed of andere gemeenschappelijke oefeningen.
Achter het bruine deurtje in deze hoek bevindt zich een mooi eikenhouten trappenhuis in een kleine hal met een uitgang naar de tuin en een deur naar de refter. De zijbalken van de wenteltrap, die samen met de muren telkens een aantal treden en een klein plateautje dragen, zijn uit dezelfde boom gezaagd en geven in hun natuurlijke buiging vorm aan deze meest belopen en oudste trap van het huis. Trap en hal werden ooit in aquarel vastgelegd door de bekende kunstenaar J. Bosboom (1817-1881).
De derde gang van het kwadraat, die parallel aan de refter loopt en met refter en trappenhuis en bovenverdieping de oudste vleugel van het klooster vormt, heeft in het midden een laag poortje in de muur dat toegang geeft tot de binnenplaats met fontein. Aan het eind van de gang is de deur naar de refter. In de hoek van deze en de volgende vleugel staat een groot „staand horloge” met vele funkties: het aangeven van weekdag, maand, datum, uren, minuten seconden en stand van de maan; het uurwerk geeft elk heel en half uur en elk kwartier een eigen belsignaal en heeft bovendien een wekkerfunctie. De wijzerplaat vermeldt de naam van de maker: Florens Lubert, Amsterdam (18de eeuw). De deuren in het laatste gedeelte van de kwadraatgang geven toegang tot de recreatieruimte en de leeszaal. Halverwege deze gang hangt het portret van de karmeliet Benedictus Buns (1642-1716). Hij was in zijn dagen een befaamd musicus en componist; bij de herdenking van zijn 250e sterfdag werd een gedenksteen in de muur aangebracht. Zijn werk trekt heden ten dage opnieuw de aandacht en wordt hier en daar ook weer uitgevoerd.
Halverwege de trap staat in een nis een bijzonder mooi Mariabeeld met daarnaast een gebrandschilderd raam van Theresia van Lisieux. Langs de trap onder de grafelijke wapenboog door is een uitgang naar buiten, naar de woonruimten van de Latijnse school en verschillende dienstruimten.
Aan weerszijden van de hal van binnenkomst, dus langs de Steenstraat bevinden zich links een (moderne) lift en een vergaderruimte, die vroeger de pastoorskamer was, en rechts twee kleine ruimtes ten dienste van de portier en daarnaast een antiek ingerichte ontvangstruimte, de z.g. “vrouwenkamer”, die vroeger samen met de andere kamers langs de Steenstraat buiten de clausuur viel, zodat vrouwen daar toegang hadden.