Titus Brandsma werd op 19 januari 1942 aan het eind van de middag in zijn klooster aan de Doddendaal te Nijmegen gearresteerd. Op 26 juli 1942 stierf hij in concentratiekamp Dachau. In de Kruisweg volgen wij hem in de staties die zijn lijdensweg markeren.
Statie 1: 19 januari 1942
Titus Brandsma werd 80 jaar geleden gearresteerd door de Gestapo en meegenomen naar Arnhem, om op 20 januari 1942 overgebracht te worden naar de gevangenis van Scheveningen. Titus schreef daarover het volgende:
‘Het zou na een nacht te Arnhem, hier maar één nacht zijn. Met die woorden werd ik cel 577 op 20 Januari binnengebracht. Den volgenden morgen moest ik om half negen klaar zijn voor het verhoor in Den Haag. In den middag kon het waarschijnlijk afgesloten worden en zou ik met het oog op mijn gezondheid naar huis gaan. Op 21 Januari hoorde ik, dat de hechtenis verlengd werd voor nadere opheldering.’
Statie 2: 20 januari 1942
Titus overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen, het ‘Oranjehotel’, cel 577.
‘Het was geen Inferno, mijn celletje nr. 577. En toen ik het betrad, las ik er niet boven: ‘Laat die hier binnengaan, nu alle hoop maar varen.’ Het zag er niet onheilspellend uit en toen de gevangenisman, die de wacht hielp, den soldaat er blijkbaar op wees, dat de cel niet klaar was, zeide deze: ‘Het is maar voor één nacht.’
Statie 3: 21 januari 1942
Begin van de ondervraging door SS Hauptscharführer P. Hardegen.
‘De houding van het Nederlandse Episcopaat maak ik ook tot het mijne.’
Titus Brandsma
Statie 4: 12 maart 1942
Overgebracht naar het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort.
‘Tussen de avondmaaltijd en het moment waarop de lichten uitgingen had je een halfuurtje voor jezelf. Maar je mocht de barak niet uit. Dat was ten strengste verboden. Titus deed het toch. Terwijl anderen die schameledertig minuten aan zichzelf besteedden waagde hij zijn leven om te kijken of elders iemand zijn geestelijke steun nodig had. Met name zocht hij dan gevangenen op van wie men wist dat zij kort daarop zouden worden geëxecuteerd. Dat maakte grote indruk. Ook op mij! Een echte zielenherder.’
Max Kohnstamm
Statie 5 – 3 april
Goede Vrijdag. Titus houdt een inleiding over het lijden in de Nederlandse mystiek.
‘De woorden van Titus hebben op alle aanwezigen een enorme indruk gemaakt. Dat iemand in die bizarre omstandigheden over zoiets kon praten. Niet over honger, niet over pijn, niet over uitputting, maar over mystiek. Dat was geweldig. Hij leerde je dat je ook in onmenselijke omstandigheden je menszijn overeind kon houden.’
E. Wellenstijn
Statie 6 – 28 april
Terug naar de gevangenis van Scheveningen, cel 623.
‘Laat in de avond van een dag in April wordt onze celdeur nr. 623 in de cellenbarak opengesmeten en wordt met een ‘Los, Los!’ een derde celgenoot bij ons als het ware naar binnen gegooid. (.…)
’s Avonds na het eten gingen wij altijd kaarten, een uurtje, dan ging de professor weer bidden en was het tijd onze zorgen te vergeten in de slaap. ’s Zondagsmorgens hadden we een meditatie en gebed, ook op Hemelvaartsdag heeft de professor een dienst gehouden, dat waren werkelijk grote ogenblikken in ons leven.’
Cornelis de Graaf
Statie 7 – 6 mei
Vonnis: deportatie naar Dachau, Duitsland, voor de gehele duur van de oorlog.
Als Titus zijn vonnis gehoord heeft mag hij opbellen naar zijn klooster.
‘Ja, pater prior, echt met pater Titus, hoor! Ik bevind mij op het ogenblik op het bureau van de SD in Den Haag. Opnieuw in verhoor geweest. Men heeft besloten mij naar Dachau te zenden, een van de grootste concentratiekampen in Duitsland. Dit betekent wel, dat ik daar tot het einde van de oorlog word vastgehouden. (….) Neen, maak u maar geen zorgen om mij.’
Statie 8 – 16 mei
Overgebracht naar de gevangenis van Kleve.
‘Zijn deugdzaamheid had niets opvallends, maar scheen vanzelfsprekend te zijn. Het wekte niet de indruk dat hij er moeite voor moest doen om gelijkmoedig, geduldig, tevreden, opgewekt en rechtvaardig in zijn oordeel te zijn. Ik ben ervan overtuigd dat pater Titus de hemel als het enige doel van zijn leven beschouwde, dat hij steeds de eeuwigheid voor ogen had, anders is zijn gehele houding niet te verklaren.’
Gevangenispastor L. Deimel
Statie 9 – 13 juni
Vertrek uit Kleve naar concentratiekamp Dachau, via Frankfurt, Neurenberg.
‘Op vrijdag voor zijn vertrek naar Dachau, de zaterdag daarna, heb ik hem voor de laatste maal de H. Communie aangereikt. Ik was toen zeer onder indruk om aan zo een bijzonder mens, vol van heiligheid, het Lichaam van de Heer te hebben mogen geven.’
Gevangenispastor L. Deimel
Statie 10 – 19 juni
Aankomst in concentratiekamp Dachau.
De woede van de Stubeälteste kende geen grenzen, hij slaat en trapt Titus waar hij hem maar treffen kan, zodat deze zich op de grond wentelt en al kruipend probeert de drempel van de slaapzaal te bereiken. (…) Maar Titus wil geen troostwoordje. Glimlachend kijkt hij mij aan en zegt fluisterend: ‘Och broerke, ik wist toch wie ik bij mij droeg’. Hij wijst op de brillendoos, waarin een stukje van de geconsacreerde hostie verborgen zit.
Rafaël Tijhuis
Statie 11 – 18 juli
Overgebracht naar de ziekenbarak wegens totale uitputting en verzwakking.
‘Ik neem afscheid van Titus, die me bedankt voor alle hulp en me nog veel groeten meegeeft voor de overigen op ons block. ‘Het is maar voor een paar daagjes’, zegt hij. ‘Overigens broerke, met augustus zijn we allemaal weer thuis’, voegt hij er lachend aan toe. Dit was steeds zijn gezegde. Het zijn de laatste woorden die ik uit zijn mond gehoord heb. We hebben hem niet meer teruggezien.’
Rafaël Tijhuis
Statie 12 – 26 juli 1942
Bericht van overlijden, getekend om 14.00 uur.