De eerste karmelieten leefden ‘bij de bron van Elia’, op de berg Karmel. Dat was ook de woonplaats van Elia. Zijn naam betekent ‘Mijn God is Jahweh’. Hij leefde in het oude Israël, ver vóór onze tijd, bijna 3000 jaar geleden. Zijn hele optreden omspant slechts twintig jaar, tussen 870 en 850 v. Chr. De verhalen over hem zijn bewaard gebleven in de boeken 1 en 2 Koningen van onze H. Schrift. Voor de eerste christelijke monniken was hij een rolmodel; de karmelieten beschouwen hem als de vader van hun orde.
In de tijd van Elia kende Israël economisch een bloeitijd, maar werd tegelijk innerlijk verscheurd door de dienst aan de vruchtbaarheidsgod Baäl. Dit was een godsdienst die de rijken beschermde en de armen aan hun lot overliet. Elia trok ten strijde tegen de dienaars van Baäl. Hierdoor kreeg hij machtige vijanden waarvoor hij moest vluchten. Op zijn vlucht ontdekte hij dat God niet in natuurgeweld was te vinden maar ‘in het suizen van een zachte bries’. Deze ontdekking gaf hem de moed zijn strijd voort te zetten, voor de God die had gezegd: ‘Ik zal er wezen’; voor de God die slaven uit Egypte had bevrijd.
Elia blijft boeien, tot in onze tijd. Zijn gloedvolle persoonlijkheid raakt ons: zijn vurige liefde voor God, zijn onverschrokken optreden tegenover slechte koningen, zijn kracht én moedeloosheid, zijn stilte, zijn eenzaamheid. Hij was een mens als wij, maar ook diep geraakt door een God die leven wil voor alle mensen.