Terug naar overwegingen

Overweging naar Johannes 13, 1-5

 

De evangelisten Matteüs, Marcus en Lucas vertellen ons hoe Jezus op de avond voor zijn lijden en dood brood en wijn nam, er de zegenbede over uitsprak en het aan zijn leerlingen gaf als zelfgave: ‘Hier mijn lijfeigen bestaan, hier mijn bloedeigen leven.’ Op diezelfde plaats vertelt Johannes ons het verhaal van de voetwassing tijdens diezelfde laatste maaltijd.

Het verhaal van de voetwassing is niet zomaar een ander verhaal, in plaats van de zelfgave in brood en wijn. Het vertelt de kern van de eucharistie, het wezen van breken en delen. In de voetwassing van zijn leerlingen beeldt Jezus het wezen van zijn meesterschap uit. ‘Begrijpen jullie wat ik doe? Als jullie meester was ik jullie voeten. Ik geef mijzelf als voorbeeld. Begrijpen jullie wat ik doe?’ Begrijpen wij wat hij – onze meester – met ons voorheeft?

Op dit hoogfeest van de eucharistie is het goed ons te bezinnen op het wezen van het kostbare geschenk van zijn zelfgave onder de tekenen van brood en wijn. Wat beeldt Jezus in de voetwassing uit? Wat geeft hij ons in dit gebaar?

Om te beginnen, hij legt zijn bovenkleed af. Dat is alles waarmee iemand zichzelf manifesteert aan anderen. Zo zien anderen ons: het bovenkleed is alles waarmee wij graag gezien willen worden. De buitenkant waarin de ander tegen mij aankijkt: ‘Ik ben leraar, ik ben meester, ik ben overste, ik ben pastor, ik ben beheerder, ik ben vader, ik ben moeder, ik ben tante, ik ben oom, ik ben bouwer, ik ben winkelier.’ Deze buitenkant – gezien zijn door mensen, juist ook door de mensen die mij het meest nabij zijn en mij het meest bewonderen – legt Jezus af. Het gezien zijn legt hij af.

Hij staat daar voor zijn leerlingen in zijn ondergoed. Straks zal hij geheel naakt zijn, aan het kruis. Hij omgordt zich met een linnen doek, hierin wordt hij straks begraven. Hij wordt niet door een slaaf omgord, de meester omgordt zichzelf. Zelf haalt hij water in een waskom. Hij geeft geen opdrachten meer, hij maakt zelf zijn handen vuil. De meester zelf haalt water, de meester zelf giet water uit over de voeten, de meester zelf wast de voeten van zijn leerlingen: de voeten, het meest nederige van de mens, waar hij het stof van de aarde raakt, waar hij vies en besmeurd wordt. Hijzelf droogt hun voeten af met de doek waarmee hij zich omgord heeft.

Na de voetwassing trekt hij zijn bovenkleed weer aan en gaat terug naar zijn plaats aan het hoofd van de tafel. Begrijpen wij wat hij gedaan heeft? En begrijpen wij dat dit de kern van de eucharistie is?

Stilte is hier geboden. Diepe stilte. Om tot ons door te laten dringen wat hier gebeurt. Hier gebeurt wat we straks zullen zingen in de slotzang:

Hij heeft zichzelf ontledigd,
hij is niet meer dan een dienstknecht geweest,
in alles gelijk geworden aan de mensen,
beeld en gelijkenis van Gods heerlijkheid.

Dit is eucharistie: zichzelf wegschenken, zichzelf uit handen geven. En wij mogen dit gebaar ontvangen, om op onze beurt onszelf weg te schenken. Wonderlijk geheim van overgave. Wonderlijk geheim van doorgeven. Geen ambtelijk bovenkleed aantrekken, maar precies het omgekeerde: alle ambtelijkheden afleggen, steeds opnieuw, in iedere gezagsverhouding.

Ieder van ons is wel op een of ander gebied meester en wordt dus verleid zich meester te maken van een statig bovenkleed. Afleggen die handel. De hoofdplaats aan de maaltijd verlaten. Je diep bukken naar de voeten van je ondergeschikten – en wie van ons heeft geen onderdanen? – diep bukken naar het laagste, het stof van de aarde, om de ander de voeten te wassen, net zo vuil als de mijne.

Wat een prachtig geheim, wat een prachtig gebaar: statusverlies, uit het centrum treden, aan de zelfkant vertoeven. Gelijkenis van God.

 

Kees Waaijman z.g.